Klein Hoefblad Tussilago farfara
Door Willemein Poot
Latijnse naam (bron: mens en gezondheid)
Tussilago is een samenstelling van tussis wat ´hoesten´ betekent en agere, wat Latijn is voor verdrijven. Het plantje kreeg deze naam omdat het de hoest verdrijft. Kruiden geneeskundigen noemen deze plant ook weleens klein hoestblad.
Farfara betekent ´hoef van het veulen´. Het blad heeft de vorm van een klein hoefijzer, oftewel, de hoef van een paard, vandaar de Nederlandse naam.

Vroege bloeier
In het vroege voorjaar, soms al in januari tot begin mei, is Klein Hoefblad al in bloei, nog voor het blad opkomt. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik word er helemaal blij van als de slootkanten geel kleuren van deze vroege bloeiers.
De bloempjes staan op een geschubde groen tot roodbruine steel en zijn helder geel. De steel van het bloempje is vaak spinweb-achtig behaard. Eigenlijk zijn het heel veel bloempjes op 1 steel bij elkaar. Klein Hoefblad behoort namelijk tot de Composietenfamilie en dat betekent dat wat de doorsnee Nederlander 1 bloem noemt, eigenlijk heel veel bloempjes bij elkaar zijn. Klein Hoefblad heeft aan de buitenzijde vrouwelijke lintbloemen en in het midden manlijke buisbloemen. Op elke stengel staat maar 1 “bloem”, net als het Madeliefje dus. De manlijke buisbloemen hebben nectar, waarmee deze planten insecten trekken. Om zich van kruisbestuiving te verzekeren ontwikkelt de “bloem” eerst de lintbloemen en daarna pas de buisbloemen. De “bloemen” zijn door hun vroege bloei niet alleen op insecten gericht, omdat die zo vroeg in het jaar soms vrij beperkt zijn. De bloem gokt ook op windbestuiving.
Na de bloei laat de “bloem” zijn kopje hangen en vormt zich wit pappus en een nootjes. Als de nootjes rijp zijn richt het kopje weer op en kan de wind de pappus (plusjes) met het nootje (zaadje) verspreiden. Opvallend daarbij is dat tijdens de ontwikkeling van het nootje en het pappus, het steeltje behoorlijk gegroeid is, tot wel 30 cm. hoogte.
Klein hoefbad (pappus met nootjes) eigen foto
De plant
Klein Hoefblad is een inheemse overblijvende plant. In de middeleeuwen werd de plant ook wel Filius ante patrem genoemd, hetgeen zoiets betekent als: de zoon vóór de vader. Dit duidde op de bloeiwijze voordat het blad verscheen.
De plant is in Europa en omstreken inheems en plant zich voort door middel van de nootjes, maar heeft ook een krachtig wortelstelsel. Als de plant zich eenmaal heeft gevestigd, breidt het zich onder de grond verder uit door wortelstokken, de soms wel een meter lang zijn. Uit de oksels van deze wortelstokken, ontstaan de bloemen en de bladeren.
De bladeren komen vanaf de wortel omhoog, dat heet wortelstandig. Ze zijn vrij rond, 10 tot wel 30 cm breed en met een hartvormige voet. De bladrand is hoekig en ongelijk getand. De bladrand is iets verdikt en vaak paarsbruin. Aan de bovenzijde zijn de bladeren vaak spinnenweb-achtig behaard. Later worden ze tussen de nerven kaal. Van onderen zijn ze witviltig. De bladeren hebben een zijdelings afgeplatte en in tegenstelling tot de bloemsteen is deze niet geribd.
De plant is een pionier en groeit bij voorkeur op een zonnige, open vochtige voedselrijke omgewerkte plaats. Je vindt deze plant in nieuwe omgewoelde bermen, ruigten, akkers, zeeduinen (waar ze wel vaak wat kleiner zijn), afgravingen, braakliggende grond, plantsoenen, gronddepots, langs bosweggetjes, bosranden, heggen, langs spoordijken en waterkanten bijv. langs de sloot. Je kan de plant tot op 2400 meter hoogte vinden, soms zelfs op muren van oude gebouwen.
Geneeskrachtig
Zoals de Latijnse naam al weergeeft, werd deze plant vroeger veel gebruikt bij luchtweg problemen, zoals tegen hoest, astma, bronchitis, luchtpijpontsteking, maar ook bij nicotineverslaving. Men schreef aan de plant onder andere de volgende eigenschappen toe: bloedzuiverend, kalmerend, verzachtend, zweetdrijvend en zwelling verminderend. Vooral de werking die het ophoesten van slijm bevorderde maakte dat de plant klein hoestblad werd genoemd.
Gebruikte plantendelen
Men gebruikte van de plant de gedroogde bladeren als tabak, welke werd gerookt bij een astma aanval en bij bronchitis.
Verse plantendelen werden als brijomslag op een abces gelegd.
De bloemen en bladeren als afkooksel bij hoest.
Een afkooksel van de bloemen voor de verzorging van een vette huid.
Van de wortels werd onder andere tinctuur gemaakt.
Ook werd het plantensap gebruikt voor diverse geneeskrachtige doelen, maar ook als aanvulling op de voeding. In vroeger tijden waren er in de winter weinig groentes en werden veel voorjaarskruiden, zoals Klein Hoefblad gebruikt vanwege de vitamine en mineralen die de plant bevat.
In de huidige kruidengeneeskunde wordt een enkele keer een verdunning van Klein Hoefblad ingezet bij problemen met de luchtwegen, zoals holteontstekingen, de urinewegen, voor de weerstand, tegen voorjaarsmoeheid, bij depressie, uitputtingsverschijnselen en bloedarmoede.
Het gebruik van de plant is in ongebruik geraakt. Niet alleen omdat de plant chemische gifstoffen uit de bodem opneemt en derhalve alleen op schone grond geoogst moet worden.
De plant bevat Pyrrolizidine-alkaloïden, deze stof is in kleine dosering geen probleem
Maar kan bij leverproblemen of bij grotere dosering de lever aantasten. Derhalve is van overheidswege besloten dat de plant niet meer als geneeskrachtig kruid verkocht mag worden tenzij in homeopathische verdunning.
Bloesemremedie
Van Klein Hoefblad wordt een vrij onbekende bloesemremedie gemaakt voor hulp aan de ongeboren vrucht. Bij groeiproblemen en problemen tijdens de zwangerschap. Ook wordt de remedie ingezet als ondersteuning tijdens de bevalling.
Waardplant
Klein hoefblad heeft zijn eigen hoefbladvedermot, die een voorkeur heeft voor Klein Hoefblad boven Groot Hoefblad. Ook de Grote bruine grasuilrups houdt van Klein Hoefblad. De Jacobsvlinder is er ook op te vinden.