Geert van Poelgeest


In de krant stond een artikel dat de Delftse Hengelaars Vereniging zijn heil zocht in het uitzetten van spiegelkarpers om de kwaliteit van het water te verbeteren.

Met gefronste wenkbrauwen hebben we dat gelezen.
De groene soep,  zoals het water er in ons gebied in veel gevallen  uit ziet, is een gevolg van eutrofiëring als gevolg van de grote mestgift op het land en via de riooloverstorten.

Het boek "Vijver, sloot en plas" van Marten Scheffer en Jan Cuppen (Tirion Natuur, 2006) bevat lezenswaardige informatie om dit tij te keren.

Het onderstaande is een samenvatting daaruit.

Van helder naar troebel
Aanvankelijk waren de gevolgen van de eutrofiëring onopvallend. Het volume ondergedoken waterplanten nam toe en de groeivormen veranderden. In plaats van kranswieren en andere dicht bij de bodem groeiende planten, kwamen er steeds grote massa’s van fonteinkruiden, waterpest en andere soorten die de hele waterkolom vulden. De werkelijke omslag kwam echter pas toen het water van veel eens zo heldere plassen plotseling troebel werd. De uitgestrekte velden van ondergedoken waterplanten verdwenen en daarmee die talloze dieren en de grote aantallen eenden, zwanen en andere vogels die weer op die plantenfauna of op de planten zelf foerageren. En het fenomeen blauwalg kwam op. Het probleem werd aangepakt door zuiveringsinstallaties te bouwen, de riooloverstorten werden (deels) gesloten en overbemesting werd aan banden gelegd. De toevoer van meststoffen nam drastisch af. Echter het water bleef troebel. Dat kwam door de aanwezigheid van fosfaten die in de waterbodem (blubber) zijn opgeslagen. Dit noemen ze nalevering. De meren werden gebaggerd echter de troebelheid bleef.

Van troebel naar helder

Kwekers van zoetwatervis in Tsjecho-Slowakije zagen de helderheid van water toenemen als vis uit de kweekvijvers geoogst was. Er werden praktijkproeven gedaan en de resultaten waren spectaculair.
Hoe zit de vork in de steel? De troebelheid van meren kent twee componenten. Namelijk het water bevat veel opgewerveld bodemslib en het bevat een overdadige groei van alg en plankton. Het slib wordt in grote ondiepe meren op winderige dagen door golfslag opgewerveld. Daarnaast woelen vissen de bodem op. Soorten als brasem en karper, die op zoek zijn naar dieren als tubifex en muggenlarven, happen bodemmateriaal op. In de kieuwen blijven deze dieren en ander grof materiaal achter, de kieuwen fungeren dus als zeef. Het kleinere bodemmateriaal komt weer in het water en dat veroorzaakt de vertroebeling. Watervlooien zijn in staat om het aantal algen zeer laag te houden.

Echter als het water veel vis bevat eten deze de watervlooien op. Dan kan er dus algenbloei optreden. In mei kan er in meren een helder-water-fase optreden, dat is net voor het uitkomen van de visseneieren.
Het wegvangen van bodemberoerende vissen heeft in veel praktijkproeven er toe geleid dat het water helder werd. Een meertje waaruit eenmalig ongeveer 75% van de vis is verwijderd, werd niet alleen helder, maar bleef dat vaak ook tot in lengte van jaren, zelfs zonder andere maatregelen.
De verklaring hiervoor is de rol van de ondergedoken waterplanten. In troebel water komen die nauwelijks voor omdat er te weinig licht in het water doordringt. Zodra het water helder is, door het verwijderen van bodemberoerende vis, kunnen die planten weer gaan groeien. De vele planten houden de bodem vast en dempen de golven. Daardoor wordt het slib minder door golfslag opgewerveld. In het water tussen de planten bezinken slibdeeltjes en ook veel algen.
De planten nemen via hun bladeren en stengels veel voedingsstoffen op. Algen hebben dus minder voedsel. Vooral het nitraat verdwijnt vaak bijna volledig. Tussen de waterplanten kunnen o.a. watervlooien voor de vissen schuilen. Watervlooien kunnen vissen ruiken. ’s Nachts wanneer er te weinig licht is voor vissen om watervlooien te zien, zwemmen watervlooien naar het open water waar ze filterend hun voedsel verzamelen. En zodoende maken ze het water helder. Andere filteraars leven permanent op de planten en zorgen daar voor een toename van de helderheid.


Helder water houden
De oplossing is een combinatie van maatregelen. Beperken van de aanvoer van meststoffen door bijvoorbeeld het aanhouden van een meststoffenvrije ruimte rond sloten, waardoor voedingstoffen niet of veel minder naar de sloot uitspoelen. Beperk de riooloverstorten door de regenwater afvoeren die nu nog op deze riolen zijn aangesloten af te koppelen (direct op de sloot, regenton, etc). Bagger het water regelmatig waarbij niet alle planten in één keer worden verwijderd. En als je toch wat wilt uitzetten doe dat dan met watervlooien of mosselen, maar zeker niet met bodem-beroerende vis. Leg natuurvriendelijke oevers aan, hier kunnen moeras- en waterplanten zich in vestigen. En soms moet je ook de bodemberoerende vis afvangen.
Vissen die niet bodemberoerend zijn, maar op zicht jagen zoals snoek, hebben ook veel baat bij helder water. Nogal wat sportvissers vinden het vissen op vissoorten die horen bij helder water het leukste wat er is, maar ook zijn er nogal wat sportvissers die op bodemberoerende vis in troebel water willen vissen. Wellicht dat het mogelijk is om tot afspraken te komen tussen de groep karpervissers en de waterbeheerders dat een bepaald aantal wateren, die zich daarvoor lenen, gebruikt worden voor het uitzetten van karpers.

 

bron:

"Vijver, sloot en plas", Marten Scheffer en Jan Cuppen, Tirion Natuur, 2006

Deel deze pagina